DOVO/SEDEE history

Please select your language.

The first service for the disposal of ammunition was formed in 1920. The service operated throughout the whole of the Belgian territory, with a sub-service in every ‘Provincial Recuperation service’. In 1922 there was already so much ammunition being disposed of, that it was assumed that the complete clearance would only take some more months before the last explosive remnants of war were gone. It soon came clear that the problem of non-exploded ammunition was not yet solved and in January 1923 the ‘service for disposal of ammunition’ was officially formed.

After the capitulation on 28th May 1940, Belgian Units were assigned, by the German Forces, to clear the obstacles and minefields set up by the Allied Forces. These Units operated, again, throughout the Belgian territory. These ‘deminers’ were poorly instructed by the German Forces and were even assigned to clear German minefields.

On 16th August 1941 the ‘Dienst voor Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen’ ‘Service d’Enlevement et Destruction des Engins Explosives’ (DOVO – SEDEE) (Service for Clearance and Disposal of Explosive Ordnance) was created. Imprisoned personnel was released and transferred to this service. The mission was to clear non-exploded ordnance. All over the territory these teams emerged: in cities after allied bombardment, at locations where old minefields or explosives were discovered, and when old ammunition ‘graveyards’ from the First World War were discovered. The activities of DOVO-SEDEE reached much further than the initial assigned duties. The service was also in continuous contact with several resistance groups and with the Allied Forces. For example: London was informed about construction errors on fuses and eventual reasons why ammunition did not function as intended. They also recuperated explosives and transferred these to resistance groups for sabotage.

On 16th October 1944 the new service DOVOO –SEDEEO (Dienst voor Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen en Obstakels – Service d’Enlévement et Destruction d’Engins Explosives et Obstacles – service for Clearance and Disposal of Explosive Ordnance and Obstacles) was founded. In fact, this was just a new, official, name in the new formed Belgian Army. On this date the unit had about 300 personnel. The clearance of the Belgian Territory was conducted through priorities set by the ongoing war. Civil authorities also requested for clearances. At the end of the war, 2 demining battalions were founded. The first, French speaking, Battalion was employed in the Ardennes. The second, Dutch speaking, Battalion was employed near the coast. In august 1945 these Battalions were strengthened by 2 German Battalions and an additional 2 Companies of German POWs. The first Battalion was decommissioned on 31st December 1945 and the second on 15th June 1946.

As from 1st December 1945 all demining units were centralized within one command, being (again) DOVO-SEDEE. From 1944 to 1948 the organization of this service was changed constantly. This due to the constant search for the ‘ideal’ structure, but also due to the decrease of tasks. As in 1923, there was the thought that the clearance wouldn’t take long. Again repeal for the service was in mind and in 1947 the strength was foreseen for 42 personnel. Luckily this decision was never carried out and in 1948 the strength was still 380 personnel. In the period 1949 to 1955 the army underwent a lot of reorganizations and this resulted in the decrease to 115 personnel for the DOVO-SEDEE.

On 1st August 1946 the section helmet divers was formed within the ‘Company Coast’. This section was the foundation for the later NAV-CLEARMIN, an EOD-diving group within the Belgian Navy. In 1967 the Air Force also formed its own EOD service. Every force (Land, Navy and d Air Force) had a part in the overall responsibility for clearance.

On 31st October 1971 it was decided that, within the Army, DOVO-SEDEE ceased to exist as an independent unit. The EOD personnel were reassigned to the territorial services assigned to the provinces. However, as international terrorism began to rise in the early seventies,there was a need in Belgium for specialist to cope with the threat of booby-traps, suspected letters and parcels, and bomb cars. Besides this threat, there was still the problem of the explosive remnants of war, which was - again- underestimated. On a yearly base about 3000 to 4000 requests still needed to be treated. On 1st August 1974, only 3 years after the dissolution, DOVO-SEDEE was - again – formed.

On 15th December 1985 DOVO-SEDEE was renamed to Ontmijningsdienst Landmacht (ODLM) Service de Déminage Force Terrestre (SDFT) ‘Demining Service Land Forces’. In 1995 a major change in the structure of the armed forces resulted in the foundation of the ITC (Interforces Territorial Command) and ODLM became - again - DOVO on 1st July 1995, thus creating unity of command by putting all EOD groups under one command.. This decision was effective 1st July 2000 when the protocol was signed between the ITC and the Navy. With the dissolution of ITC in 2002, DOVO became a unit of the Land Component.

During the Defense Transformation Plan in January 2011 the EOD personnel migrated from the Logistic Corps to the Engineer Corps. As from that moment, the army EOD personnel started to wear the black engineer beret and began wearing their own EOD insignia on the beret.

At date (2017) the Service consists of XX officers, XX NCO's, XX corporals and privates, and XX civilian employees. A total of XX with XX EOD personnel.

De eerste dienst voor vernietiging van munitie zag het daglicht in 1920. Deze dienst werkte over het ganse Belgische grondgebied, met onderafdelingen bij elke "Provinciale Recuperatiedienst" en bijgestaan door de Dienst voor de Getroffen Gebieden in West-Vlaanderen. In 1922 was er reeds zoveel munitie opgeruimd dat men dacht dat het nog slechts enkele maanden zou duren vooraleer de laatste bom zou vernietigd zijn. Al snel werd duidelijk dat het probleem van niet-ontplofte munitie helemaal niet opgelost was en in januari 1923 werd de "Dienst voor Vernietiging van Munitie" officieel opgericht.

Na de capitulatie op 28 mei 1940 werden sommige Belgische eenheden door de Duitsers aangeduid om alle hindernissen en mijnenvelden gelegd door de Geallieerden op te ruimen. Ze werden verspreid over gans België. De ontmijners kregen van de vijand een zeer elementaire opleiding en werden later zelfs opgedragen Duitse mijnenvelden op te ruimen.

Op 16 augustus 1941 werd de Dienst voor Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen opgericht. Het gevangen gezet personeel werd vrijgelaten en overgeplaatst naar DOVO. De opdracht was alle springtuigen op te ruimen, met uitzondering van hetgeen wat ook maar enigszins van militair belang was. Overal zag men ontmijningsploegen opduiken: in de steden na geallieerde bombardementen, op plaatsen waar oude mijnenvelden of springladingen werden aangetroffen of bij herontdekte munitiekerkhoven van de Eerste Wereldoorlog. De activiteiten van DOVO reikten verder dan de taak die hem was opgelegd. De ontmijningsdienst stond voortdurend in contact met talrijke weerstandsgroepen en met de Geallieerden. Zo werd Londen ingelicht omtrent eventuele constructiefouten aan ontstekers en over de waarschijnlijke oorzaken van het niet ontploffen van bommen. De ontmijners recupereerden springstoffen van onschadelijk gemaakte tuigen en speelden de explosieve door aan verzetsgroepen voor sabotagedoeleinden.

Op 16 oktober 1944 werd een nieuwe dienst opgericht: de DOVOO, de "Dienst voor Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen en Obstakels". In feite ging het slechts om een officiële opname van de sinds 1941 bestaande DOVO in het nieuwe Belgische Leger. Op deze datum telde de eenheid 300 manschappen. De ontmijning van het grondgebied verliep volgens prioriteiten opgelegd in functie van de oorlogsvoering. Overal werd er ontmijnd op aanvraag van burgerautoriteiten. Op het einde van de oorlog werden twee ontmijningsbataljons opgericht. Het eerste, franstalig, werd in de Ardennen tewerkgesteld, het tweede werd gevestigd aan de kust. In augustus 1945 werden de ontmijningsdiensten versterkt door twee bataljons en twee compagnies Duitse krijgsgevangenen. Het Eerste bataljon werd ontbonden op 31 december 1945, het Tweede bataljon op 15 juni 1946.

Vanaf 1 december 1945 kwamen alle bestaande ontmijningseenheden onder één commando, dat opnieuw de benaming DOVO kreeg. Van 1944 tot 1948 onderging de structuur van de dienst voortdurend wijzigingen, dit tengevolge van het zoeken naar een ideale organisatie en het afnemen van de behoefte aan een ontmijningsdienst. Net zoals in 1923 dacht men na de Tweede Wereldoorlog opnieuw dat een ontmijningsdienst overbodig was. Afschaffing hing DOVO boven het hoofd. Uiteindelijk werd op 4 juli 1947 beslist het effectief af te slanken tot 42 man. Gelukkig werd deze beslissing nooit uitgevoerd en eind 1948 waren er nog 350 manschappen. Op 1 mei 1948 werd DOVO een organisme van het basisleger. Van 1949 tot 1955 onderging het leger tal van herstructureringen, met als gevolg de vermindering van het personeel tot 115 leden.

Terzelfder tijd werd op 1 augustus 1946 een sectie helmduikers opgericht die afhankelijk was van de "Compagnie Kust". Deze sectie groeide mettertijd uit tot het latere NAV-CLEARMIN, de groep duikers-ontmijners van de Zeemacht. In 1967 werd door de Luchtmacht een eigen ontmijningsdienst opgericht, eerst onder de naam "Bureau voor Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen", later werd deze dienst DOVO/LuM genoemd. Elke macht droeg een gedeelte van de verantwoordelijkheid in het domein van de ontmijning.

Op 31 oktober 1971 werd beslist om, binnen de Landmacht, DOVO af te schaffen als zelfstandige eenheid. De ontmijners werden geaffecteerd in territoriale organismes in de verschillende provincies. Doch in de eerste helft van de jaren zeventig stak het internationale terrorisme de kop op en had België nood aan specialisten die konden omgaan met valstrikken, erdachte brieven of pakketten en bomauto’s. Bovendien werd er nog veel meer oude oorlogsmunitie bovengehaald dan men voor mogelijk had gehouden. Jaarlijks kwamen er 3 à 4.000 aanvragen binnen voor opruiming van ontploffingstuigen. Nog geen drie jaar na zijn verdwijning, op 1 augustus 1974, werd DOVO opnieuw opgericht.

Op 15 december 1985 werd de naam veranderd van DOVO naar Ontmijningsdienst Landmacht (ODLM). Op 1 juli 1995 werd, tengevolge van de herstructurering van Defensie, het Intermachten Territoriaal Commando (ITC) opgericht en werd ODLM opnieuw DOVO. Er werd beslist om alle ontmijningsdiensten te hergroeperen onder één commando. De hergroepering is pas op 1 juli 2000 effectief geworden met de ondertekening van het protocolakkoord tussen het ITC en de Marine. Bij de ontbinding van het ITC in 2002 kwam DOVO onder het commando van het Landcomponent.

Met het transformatieplan van Defensie in januari 2011 ging het korps van de ontmijners over van de logistiek naar de genie. De EOD'ers dragen voortaan een zwarte muts en ze hebben hun eigen eenheidskenteken.

Vandaag bestaat het effectief van de Dienst voor Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen uit 23 officieren, 139 onderofficieren, 122 beroepsvrijwilligers en 12 burger medewerkers, dus een totaal van 296 waarvan 167 ontmijners.