AlsEenDiefInDeNacht

Als een dief in de nacht

Over de Ontijdige Dood van Vier Ontmijners

27 april 1942

Een initiatief van Juliette Colson en Marc Bertrands

Mors certa, hora incerta

(De dood staat vast; het uur is onzeker)

(Plautus)

2016

Uitgegeven naar aanleiding van de inhuldiging van het monument ter nagedachtenis van de ontmijners Colson, Brauns, Jaunasse en Leroy (29 september 2016)

Stuurgroep: Marc Bertrands, Juliette Colson en Jan Goor

Met dank voor de medewerking aan het Stadsbestuur, de Cultuurdienst, de Dienst ‘Ontwerp en Meting’ en de Technische Dienst van Genk en de firma ‘Gielkens grafmonumenten’ van Rijkhoven/Tongeren

Met speciale dank aan Hilde Bellen, Raf Canini, Ann Gielen, Nadine Haling, Jan Jamaer, Alex Marut, Guy Neyens en Kristof Ruelens

Tekst: Marc Bertrands

Lay-out: Dirk Bertrands

Woord vooraf

27 april 1942 was een zwarte dag in het leven van de familie Colson. In tragische omstandigheden kwam vader Victor die maandagmiddag met drie collega’s om tijdens een riskante operatie waarvoor zij als Belgische krijgsgevangenen door de Duitse bezetter waren opgevorderd.

Adjudant Laurent Brauns, eerste sergeant Victor Colson, sergeant Walther Leroy en korporaal Joseph Jaunasse, allen Luikenaars, vonden de dood te Genk, ter plaatseBret-Gelieren, tijdens een mislukte ontmijningsopdracht.

Op het ogenblik van de feiten was Victors dochter Juliette nog geen twee jaar oud. Een kind dat de ernst van de feiten amper kon vermoeden. Decennialang wist zij dat haar vader overleed tijdens de Tweede Wereldoorlog, en jaarlijks werd zijn graf bezocht op het kerkhof van Bois-de-Breux (Luik), maar over wat er precies was gebeurd, vernam Juliette niets. Tot… zij in Genk kwam wonen en in een publicatie van de plaatselijke Heemkring Heidebloemke een artikel over de gebeurtenissen las. Vanaf dat moment zette Juliette zich in om op de plaats des onheils een monument te laten plaatsen ter herinnering aan de vier ongelukkigen.

Een eerste poging in 2004 ving bot, maar met nieuwe energie zocht Juliette in het begin van 2016 hulp om haar wens, eigenlijk een vanzelfsprekende en diepe verzuchting, alsnog voor mekaar te krijgen. Wij zijn fier dat we haar hebben mogen helpen. In maart werd een volledig dossier waarin het project werd voorgesteld, aan het stadsbestuur van Genk overhandigd. Hartje zomer kregen we het fiat; de stedelijke cultuurdienst, de dienst ‘Ontwerp en Meting’ en de technische dienst dachten zelfs actief met ons mee en eind augustus werd het monument opgericht. Vandaag, 29 september 2016, vindt de inhuldiging plaats.

De afgelopen jaren werd het drama dat Victor Colson en zijn vrienden overviel, af en toe vernoemd of kort beschreven in geschied- en heemkundige publicaties. Respectievelijk in 1991 en 1994 besteedde wijlen August Geusens er in het monumentale boek ‘Genk Toen … 2’ (Heemkring Heidebloemke Genk) en ‘Genk in de Tweede Wereldoorlog’ (Heemkring Heidebloemke Genk) enkele alinea’s aan. Drie jaar later weidde Marc Bertrands er in ‘Van Gesticht tot College – De Geschiedenis van het SintJan Berchmansinstituut van Genk (1919 – 1994)’ (eigen beheer, 1994) over uit. En wijlen Lucien Bogers, lange tijd archivaris van de Stad Genk, had het erover in zijn uitmuntende studie ‘Genk, 60 Jaar na de Bevrijding (1944 – 2004) – Een Oorlogsepos’ (vzw Heemkring Heidebloemke Genk, 2004).

Maar het verhaal achter de feiten ontbrak. Gelukkig bezat Juliette Colson een boekje dat ooit (het jaartal is onbekend) werd uitgegeven in de reeks ‘Coeurs Belges’ en samengesteld was door kapitein Vanderydt, Laurent Lombard en kapitein Dohet. Het is getiteld: ‘Nos Démineurs’ (‘Onze Ontmijners’), beslaat 159 pagina’s, werd destijds gedrukt op 200 exemplaren en vertelt over het immens gevaarlijke werk dat personen die explosieven onschadelijk moeten maken, tijdens de Tweede Wereldoorlog verrichtten. In het vierde hoofdstuk wordt over het drama van Bret-Gelieren bericht. De toevoeging van deze beschrijving aan de reeds bestaande reconstructies verhelderde veel. Het geschreven eerbetoon dat zich op de volgende bladzijden ontvouwt, is daar een evocatie van.

Moge deze gelegenheidsbrochure, samen met het monument op de hoek van de Sint-Lodewijkstraat en de Reinpadstraat, blijvend herinneren aan vier moedige mensen die hun leven waagden om dat van anderen veiliger te maken. Met noodlottig gevolg

Marc Bertrands

29 september 2016

Bomen en struikgewas omzomen een sportveld. Natuur en spel, een haast idyllische symbiose.

En toch waarde in bezettingstijd de dood hier rond…

Het verhaal

Algemeen

Wikipedia leert ons dat sommige Belgische krijgsgevangenen na de capitulatie van ons land op 28 mei 1940 door de Duitsers werden aangeduid om mijnenvelden en andere hindernissen die door de geallieerden waren aangelegd, op te ruimen. De voormalige soldaten waren actief over heel België en kregen van de bezetter een elementaire opleiding. Na 16 augustus 1941, toen DOVO, de Dienst voor de Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen, was opgericht, zag men overal ontmijningsploegen opduiken: in de steden na geallieerde bombardementen, op plaatsen waar oude mijnenvelden of springladingen werden aangetroffen, of bij herontdekte munitiekerkhoven van de Eerste Wereldoorlog.

De Feiten

In grote lijnen is dit het decor waarin het drama van Bret-Gelieren zich afspeelde. Een verdienstelijke poging tot wedersamenstelling werd, zoals reeds aangestipt in het Woord Vooraf van deze brochure, ondernomen door Lucien Bogers. Wij laten hem aan het woord: ‘27 april 1942. De Duitse militaire overheid had Belgische militairen opgevorderd om niet-ontplofte bommen te ontmantelen die in september 1941 gevonden waren in de buurt van de Bret. Onder bewaking van Duitse wachten waren die bezig met deze gevaarlijke karwei.

In deze kroniek rakelde Lucien Bogers het ‘drama van BretGelieren’ op.

De gevonden bom lag op een onbebouwd terrein, ongeveer dertig meter verwijderd van het kruispunt van de In deze kroniek rakelde Lucien Bogers het ‘drama van BretGelieren’ op. Reinpadstraat met de Sint-Lodewijkstraat. De ontstekingskop moet beschadigd geweest zijn, want sergeant Walther Leroy vroeg aan sergeant Joseph Massart om een speciale sleutel te gaan halen in de vrachtwagen, die iets verderop stond. Deze opdracht redde het leven van Massart, want terwijl hij zich naar de camion repte, deed zich een zware ontploffing voor. Vier ontmijners werden totaal verminkt en overleden ter plaatse. Men veronderstelt dat adjudant Laurent Brauns een andere (en verkeerde) sleutel gebruikte om de bom te ontmantelen. De juiste toedracht zullen we wel nooit kennen. Vier Belgische militairen lieten in Genk het leven: adjudant Laurent Brauns uit Bois-de-Breux (4de Geniebataljon), eerste sergeant Victor Colson uit Luik (8ste Geniebataljon), sergeant Walther Leroy uit Visé (8ste Geniebataljon) en korporaal Joseph Jaunasse uit Bois-de-Breux (8ste Geniebataljon). Twee anderen werden gewond: sergeant Joseph Massart en korporaal Joseph Verdin (deze laatste bestuurde de vrachtwagen). Ook vijf Duitse militairen van de bewaking liepen lichte verwondingen op. Het voorval veroorzaakte grote beroering in het Genkse, maar meer nog in het Luikse.’

Wijlen Eugène Siodlak, destijds leerling aan het nabijgelegen Sint-Jan Berchmanscollege, zat in de les en hoorde de explosie. Hij verhaalde in 1992 wat hij anno 1942 beleefde:

Eugeen Siodlaks verklaring van wat hij als ooggetuige meemaakte, staat beschreven in ‘Van Gesticht tot College’, het boek over de geschiedenis van het Genkse Sint-Jan Berchmanscollege.

De prof, geweldig opgejaagd, verliet onmiddellijk al lopend het klaslokaal. Wij wisten op dat ogenblik niet wat er precies gebeurd was. Van een leraar die toezicht kwam uitoefenen, vernamen we dat tijdens een ontmijning een van de bommen ontploft was en dat er doden en gekwetsten te betreuren vielen.

E.H. Karel Pinxten diende de slachtoffers de Laatste Sacramenten toe.

Een groep leerlingen uit Waterschei, onder wie ikzelf, deed vaak te voet de trip Bret – Waterschei en omgekeerd via de Mispadstraat en andere smalle wegels. ’s Avonds, op de terugweg naar huis, zagen wij op de heide achter de toenmalige vakschool (bedoeld is hier: de oude technische school op het grondgebied van het SJB-College) reeds vanop een afstand enorm veel beweging. Ondanks het verbod van een politieagent ging ik via een bosje een kijkje nemen, niet ver van de plaats van de ontploffing. In de heide was een krater geslagen en er lagen flarden verscheurde en verschroeide kleding in de nabijheid. In een straal van misschien dertig meter lagen er tussen de heistruiken stukjes bloederig mensenvlees. Het was een luguber schouwspel. Twee politiemannen dweilden de omgeving af, op zoek naar mensenresten. Van verdere bijzonderheden zal ik mij onthouden…’

*************************************************************************

Politieagenten, soldaten, brandweerlui, ontmijners, … Mensen die een gevaarlijk beroep uitoefenen, die regelmatig in opdracht hun leven wagen, gaan meer dan kameraadschappelijk met elkaar om. Zij voelen zich in de meest letterlijke zin van het woord lotsverbonden. Gebeurt er een ongeluk, soms met fatale gevolgen, dan zijn alle collega’s aangedaan, ook al weten ze op voorhand dat niet alle risico’s kunnen vermeden worden. De vak- groep weert zich in die omstandigheden tegen ontmoediging of depressie door de onfortuinlijke slachtoffers met raad en daad bij te staan of, in het meest tragische geval, te herdenken, hetzij in een geschrift, door de uitreiking van een postuum ereteken of door de oprichting van een standbeeld.

Zo gebeurde ook door het gild van de ontmijners, dat na de oorlog een brochure publiceerde waarin de lotgevallen van een aantal vakgenoten tijdens de bezetting van België (1940 – 1944) werden belicht. In het hoofdstuk ‘Dans l’arène, où les monstres d’acier avaient été terrassés’ (‘In de arena, waar de stalen monsters waren terechtgekomen’) kwam de ontploffing op de heide van Bret-Gelieren aan bod. Hieronder volgt wat niet lang na de feiten werd neergeschreven:

‘Op maandag, 27 april 1942, reden vijf ontmijners van Luik naar Hasselt: adjudant Laurent Brauns, eerste sergeant Victor Colson, sergeant Walther Leroy, korporaal Joseph Jaunasse en de soldaten Joseph Massart en Joseph Verdin. Zoals elke maandag hadden zij het onder elkaar over hoe ze de zondag hadden doorgebracht. De oudste van de ploeg, adjudant Brauns, had in de Eerste Wereldoorlog aan het front gestreden. Ondanks zijn grijzende haren had hij een jeugdig uiterlijk behouden. Eerste sergeant Victor Colson was een levenslustige opgeschoten kerel van dertig jaar, gehuwd en vader van een gezin. Hij werd door zijn kameraden vriendschappelijk “Totor” genoemd.

De omslag van ‘Nos Démineurs’, dat een nauwkeurige reconstructie maakt van de feiten.

Leroy leek zijn tegenpool. De ernstige man, gehuwd en vader, maakte zich constant zorgen over hoe hij zijn familie heelhuids door de oorlog zou loodsen. Bij zijn toetreding tot de ontmijners was korporaal Jaunasse onmiddellijk geïntimideerd door de oorlogstuigen die zijn collega’s onder handen namen. Een voorgevoel kwelde hem, maar dat raakte hij kwijt toen zijn kameraad Colson hem verzekerde dat een kaartlegger hem had voorspeld dat hij zijn leven zou eindigen in zijn bed… Vier eenvoudige mensen, met hun eigen besognes en interesses, maar verenigd door hetzelfde beroep.

Die maandagmorgen nam de ploeg plaats in de groene Citroën-vrachtwagen, die bestuurd werd door Joseph Verdin. Nadat de streek van Waterschei enkele dagen voordien was gebombardeerd, had men DOVO, de Dienst voor Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen, gesignaleerd dat er in de buurt van de lokaliteit onontplofte explosieven lagen. Toen de mannen arriveerden, stelden zij vast dat het ging om een bom van 90 kilo. Ze onderzochten het tuig en ondervonden dat het zich niet zomaar liet ontmantelen. Daarom besloten ze het niet ter plekke onschadelijk te maken, maar het mee te nemen naar hun opslagplaats. Joseph Verdin, die perfect wist dat het gevaarte zonder schokken moest vervoerd worden, beval de bom zo voorzichtig mogelijk op een bed van stro in de vrachtwagen te leggen.

Adjudant Brauns en zijn ondergeschikten klommen nadien terug op de wagen en zetten koers naar Genk, waar een andere niet-ontplofte bom de vorige week was gedropt. Die vonden ze omstreeks halftwaalf. Nadat soldaat Massart er aanvankelijk niet in slaagde het slaghoedje op ‘veilig’ te zetten, besloot adjudant Brauns zelf de operatie te leiden. Omdat er spel zat op de detonator, leek het alsof dit toch een gemakkelijke ontmijning zou worden. Daarom besloot Brauns de bom onmiddellijk te deactiveren.

Ontmijners aan het werk in Genk: Victor Colson (links), Laurent Braunsen Joseph Massart

Een knielende sergeant Leroy gebruikte een hamer om het explosief los te schroeven. Tegelijkertijd zat adjudant Brauns schrijlings op de bom, op die kleine vulkaan, ingesloten in zijn stalen schild. Hij volgde de handelingen van Leroy. Vier meter verder maakten Colson en Jaunasse ontspannen een praatje. Joseph Verdin was achtergebleven bij de vrachtwagen, waarin Massart een extra sleutel kwam zoeken.

Plots deed zich een geweldige ontploffing voor: Leroy en Brauns vlogen in de lucht; Colson, Jaunasse en twee Duitse bewakers werden neergebliksemd en Verdin liep zware kwetsuren op, terwijl de vrachtwagen in stukken werd gereten. Massart, die zich achter de camion bevond, kwam er het best van af: “Mijn rechterhand was geperforeerd door scherven; een stuk staal stak in mijn borstholte. Ik liep naar het dichtstbij gelegen gebouw (het Sint-Jan Berchmanscollege), waar ik de eerste zorgen kreeg.”’

In de herdenkingsbrochure ‘Nos Démineurs’ staat dit dramatische voorval te boek als ‘de catastrofe van Genk’.

*****************************************************************************

De veelvuldig gedecoreerde adjudant Laurent Brauns werd begraven op het kerkhof van Bois-de-Breux (Luik). Op zijn bidprentje vergat men zijn militaire verdiensten niet: ‘Wegens zijn rechtlijnige, aangename en gedienstige karakter werd hij door iedereen bemind. Zowel superieuren als ondergeschikten respecteerden en eerden hem. Hij was een aanhankelijke zoon, echtgenoot en va- 18 der, een ware broer en trouwe vriend, niet alleen voor zijn zussen en broers, maar ook voor zijn soldaten. (…) Door zich ten dienste te stellen van zijn land, maakte hij het leven van zijn landgenoten veiliger. Hij heeft geleefd en is gestorven voor hen.’

Adjudant Laurent Brauns

Ook eerste sergeant Victor Colson, 28 jaar oud, werd de militaire eer niet onthouden: ‘Christus bekroont de dapperheid van den soldaat, die vrijwillig zijn leven geeft, om de eer van het vaderland te verdedigen. De dood, met christelijke opoffering aanvaard, verzekert den mensch het eeuwige zielenheil.’

Eerste Sergeant Victor Colson

Van Walther Leroy (de Franstalige tekst in ‘Nos Démineurs’ heeft het over ‘Walthère’) weten wij enkel dat hij in Visé ter aarde werd besteld. Navraag om zijn foto of bidprentje te bemachtigen, leverde niets op. Wel staat zijn naam vermeld op een herinneringsmonument voor ontmijners in Stavelot.

Sergeant Walther Leroy

Volgens zijn bidprentje geniet de dertigjarige korporaal Jean-Joseph Jaunasse de eeuwige rust op het kerkhof van Bressoux, hoewel hij, net als zijn oversten Brauns en Colson, uit Bois-de-Breux afkomstig was. Zijn geschreven aandenken vermeldt niet dat hij in bevolen dienst is overleden: ‘De grootste troost die hij meeneemt in het graf, is het besef een zachte en toegewijde echtgenoot en vader te zijn geweest en diepmenselijke waarden te hebben nagelaten.’

Korporaal Jean-Joseph Jaunasse

***********************************************************************

En het verhaal van Juliette, dochter van de ongelukkige Victor, die de kat de bel aanbond en met het project van het Genkse monument voor de ontmijners startte? Zoals al eerder werd verteld, was zij welgeteld één jaar en zeven maanden jong, toen haar vader overleed. Aan hem heeft Juliette geen herinneringen meer, maar het moet zijn dat de onzichtbare band tussen kind en ouder altijd blijft bestaan, ongeacht de omstandigheden, want Juliette heeft haar vader steeds gemist.

Juliette Colson zette zich jarenlang in om de verdiensten van haar vader en diens kameraden te eren

Victor kwam om in 1942. Tot overmaat van ramp brandde Juliettes ouderlijke woning in 1943 uit, zodat elke tastbare herinnering aan vader in de vlammen opging. Juliette Colson zette zich jarenlang in om de verdiensten van haar vader en diens kameraden te eren. 21 Bovendien werd over de context van Victors dood in familiekring niet gesproken. Juliette wist alleen dat haar vader in Genk om het leven kwam.

Decennia later verhuisde Juliette met haar echtgenoot Jan naar Genk en herinnerde zij zich dat de naam van de stad ook op het bidprentje van vader prijkte. Nadat ze even later in een publicatie van de heemkundige kring van Genk over het ongeluk had gelezen, was er geen houden meer aan. Een monument om vader Victor en zijn drie collega’s te gedenken, moést er komen! Er ging wat tijd en een spaak gelopen poging overheen, maar in het voorjaar van 2016 stonden de sterren gunstig en werd een jarenlange wens vervuld. Aan de moed van de vier ontmijners om ongelukken op de heide met derden te voorkomen – helaas voor henzelf met fatale afloop – is recht gedaan. Een onderhuids rouwproces kan worden afgesloten.